DE HEER 

VAN 

DE WIJN

 OMAR CHAJJAM

 


KWARTRIJNEN VAN CHAJJAM (Khayyam)

INHOUDSOPGAVE:

KLIK A.U.B. OP UW KEUZE; MET EEN TERUGKLIK BENT U WEER BIJ DE INHOUDSOPGAVE.

voorwoord

Nieuwe onderzoeken over het leven van Chajjam

Het verhaal "De drie klasgenoten"

Wat is een Robai (= kwatrijn)?

Werken, geschreven door Chajjam

Levensbeschrijving van Chajjam

ROBAIJJAT VAN CHAJJAM

Nawoord

VERKLARING VAN DE WOORDEN

voorwoord

Één van de oudste geschriften, die over Chajjam bestaan, is het volgende deel van het hoofdstuk ‘Astrologen en sterrenkundigen’ uit het boek " Tsjahar Maqaleh (= de vier artikelen) van Nezami Aroezi Samarqandi uit de twaalfde eeuw:

"In het jaar 1130, in de stad Balch, in de Slavenhandelaarswijk, in het huis van Aboe Amir Saad Dzjarh maakten o.a. Chadzjeh Imam Omar Chajjam en Chadzjeh Imam Mozaffar Esfazari en ik deel uit van het gezelschap. Toen de stemming begon te stijgen hoorde ik van Omar Chajjam, het levende bewijs van de waarheid toen hij voorspelde: " mijn graf zal op een plaats zijn waar elke lente mij met bloemen zal overstelpen ". Deze woorden overtuigden mij ervan, dat iemand als hij geen onwaarheden verkondigt.

Toen ik in het jaar 1170 in Neesjaboer kwam, was die grootheid al enkele jaren overleden; de aardse wereld was als zijn weeskind achtergebleven en ik was hem het meesterrecht verschuldigd. Op een donderdagavond ging ik op grafbezoek met iemand, die mij zijn graf zou aanwijzen. Hij leidde mij naar de linkerzijde van de begraafplaats Heereh. Bij de muur van een tuin, waarin peren- en abrikozenbomen stonden, was zijn graf gegraven onder de bloesems en de bladeren. Op dat moment herinnerde ik mij zijn voorspelling van die bewuste dag in de stad Balch, en ik huilde en voelde de leegte, die hij in de wereld had achtergelaten. Moge de almachtige God hem een plaats in het paradijs geven!"

Ook het volgende artikel over Chajjam komt uit Tsjahar Maqaleh.

" In de winter van het jaar 1130, in de stad Marw, stuurde de sultan iemand naar de grote Chadzjeh Sadr al Din Mohammad Bin al Mozaffar, God hebbe zijn ziel, om te vragen door te geven aan Chadzjeh Imam Chajjam dat de sultan hen beide uitnodigt mee op jacht te gaan en dat hij graag van Chajjam wil weten, wanneer dat zou kunnen zonder last te hebben van regen en sneeuw. Men ging op jacht op de door Chajjam opgegeven dag maar plotseling verschenen er grote, donkere wolken aan de hemel. Alle jagers en ook de sultan zeiden er glimlachend iets over en Chajjam zei: "Jullie moeten niet zo haastig zijn want straks komt de zon te voorschijn.

Een voorspelling van een astroloog is ook nog afhankelijk van Zijn wil." Na een poosje kwam de zon inderdaad te voorschijn en vijf dagen lang bleef het prachtig weer.

"Een van de eerste verwijzingen naar Chajjam zegt ons, dat hij in het jaar 1130 leefde en gezond was. Zijn graf lag in de stad Neesjaboer.

Nieuwe onderzoeken over het leven van Chajjam.

Voor de eerste keer verscheen er in het jaar 1816 in Wenen een Engelse vertaling van het werk van Chajjam door Von Hammer Purgstall.

Tot het jaar 1897 was alles, wat over Chajjam in Europa uitgegeven was, zonder uitzondering gebaseerd op geschriften van de laatste generatie Iraanse biografieschrijvers, die lang niet de juiste informatie gaven, want meestal speelde de fantasie een grotere rol dan de historische waarheid.

In dat jaar verscheen het artikel " Umar Khayyam and the Wandering Quatrains " (= Omar Chajjam en de verdwalende Kwatrijnen) van professor Valentin Zhukovski en het was een nieuwe periode van onderzoek naar Chajjam en zijn kwatrijnen.

Het was in het Russisch geschreven en werd uitgegeven ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum t van professor Baron Victor Rosen als hoogleraar Arabisch aan de universiteit van San Petersburg. Dit artikel werd uiteindelijk als inleiding gebruikt bij de Engelse vertaling van de Kwatrijnen van Chajjam door de Engelsman Fitz Gerald.. Deze vertaling werd voor het eerst in het jaar 1900 gepubliceerd, voorzien van een commentaar van mevrouw H.M. Batson.

Zhukovski heeft in zijn Russische artikel vier bronnen gebruikt: een uit de 13e eeuw, een uit de 14e, een andere uit de 15e en het laatste uit het einde van 16e of het begin van de 17e eeuw. E. Denison Ross heeft in zijn Engelse vertaling van het artikel van Zhukovski dezelfde bronnen vermeld.

De twee laatste bronnen waren nog wel vrij nieuw, maar ze warenn wel zo belangrijk, dat Zhukovski ze toch in zijn artikel heeft opgenomen.

Behalve de twee hierboven aangehaalde stukken uit het boek Tsjahar Maqaleh bestaat er nog een heel oud stuk over Chajjam uit het boek Mersad al Ebad (= ), geschreven in het jaar 1242

door Nadzjem al Din Razi, dat Zhukovski in zijn onderzoek heeft gebruikt.

Razi was een bevlogen mysticus, die Chajjam een materialistische, goddeloze filosoof genoemd heeft, die niet tevreden en gelukkig was. Als bewijs hiervan heeft hij 2 kwatrijnen van Chajjam aangevoerd. Het eerste kwatrijn gaat over de beperking en de onvolkomenheid van het verstand van de mens om de schepping te begrijpen. Het kwatrijn luidt als volgt:

"Van de cirkel waarin wij binnen komen 

en waaruit wij vertrekken

is het begin en het einde niet te zien.

Niemand heeft nog ooit een juiste verklaring gegeven

over de plaats waar wij vandaan komen

 en de plaats waar wij naar toe gaan."

Het tweede kwatrijn gaat over het blameren van de Schepper omdat hij de schepping zo onvolmaakt, lelijk en vergankelijk heeft gemaakt en omdat Hij mooie en goede schepselen vernietigt. Dit kwatrijn luidt als volgt:

"Toen de Bezitter de natuur schiep,

waarom schiep Hij die dan zo onvolkomen en incompleet?

Als deze gezichten lelijk zijn, wie is daarvan dan de schuld?

Als gezichten prachtig zijn, 

waarom moeten ze dan vernietigd worden?"

Nadzjem al Din Razi zegt over Chajjam, dat Chajjam deze kwatrijnen op het toppunt van zijn verbazing en goddeloosheid gemaakt.

Het volgende stuk over Chajjam komt uit het boek "Tarig al Hokama i Qafti" ( = De geschiedenis van de wijsgeren, geschreven door Qafti). Dit boek is geschreven in de eerste helft van de 13e eeuw in de Arabische taal. Het stuk over Chajjam uit dit boek wordt door Woepke in zijn Franse vertaling van het boek "Algebra en de Confrontatie" van Omar Chajjam opgenomen. Zhukovski heeft ditzelfde stuk uit de Franse vertaling overgenomen in zijn boek.

De schrijver van het boek "Tarig al Hokama" geloofde dat Chajjam de Griekse filosofie beheerste. Terwijl het lijkt of de teksten van Chajjam goddeloos en losbandig zijn als een bijtende slang voor de Sjaria (de Islamitische wetgeving), ervaren kenners ze al eeuwen lang als fundamenten voor een diepgaande dialoog. Kortom, ook in bovengenoemde stukken gaat het over de plaats van Chajjam in de Astrologie en de Wijsbegeerte.

Qafti gelooft ook, dat Chajjam een vrijdenker was en dat hij, onder dwang van de omstandigheden, niet direct maar wat versluierd gesproken heeft. Qafti heeft zijn boek met vier regels van een Arabisch gedicht van Chajjam afgesloten.

Het volgende stuk komt uit het boek "Nezhat al Arwah" ( = Het plezier van de geesten) van Sjahrzawari, geschreven in de dertiende eeuw in de Perzische zowel als in de Arabische taal.

Zhokovski heeft van beide vertalingen stukken in zijn onderzoek gebruikt omdat de Perzische gedichten van Chajjam in het Perzische boek stonden en de Arabische gedichten in het boek, geschreven in de Arabische taal. De schrijver Sjahzawari gelooft, dat Chajjam een volgeling was van Avicenna; hij was onaardig en niet gastvrij. Sjahzawari heeft in zijn boek een tweetal boeken van Chajjam genoemd, die niet in andere studies vermeld worden. Hij verteld verder, dat Chajjam een zeer sterk geheugen had: Chajjam had in Isfahan ooit een boek zeven maal gelezen en heeft het in Neesjaboer bijna woord voor woord weer opgeschreven.

Hij beheerste de Arabische taal volkomen en hij kende de Zeven manieren, waarop de Koran gelezen werd. Sjahzawari vermeldt ook, dat de grote Geestelijke Imam Aboe Hamed Mohammad Qazzali en Sultan Sandzjar van de Saldzjoeqiden-dynastie Chajjam helemaal niet zo graag mochten. Er is minstens één keer een heftige discussie tussen Chajjam en Qazzali geweest; Sultan Maalaksjah, eveneens van de Saldzjoeqiden-dynastie, echter had grote waardering voor Chajjam. Sjahzawai zegt ook, dat Chajjam op zijn sterfbed het boek "Sjafa" van Avicenna las en hier volgen Chajjam’s laatste woorden:

"Oh God, met heel mijn vermogen probeerde ik U te leren kennen; vergeef mij. U kennen is het enige, dat mij naar U leidt."

Wat de geografische historie betreft, in het deel van het boek "Asar al Belad" ( = Monumenten van de landen) van Qazwini over Neesjaboer wordt Chajjam ook vermeld.

In dit boek wordt over Chajjam ook geschreven, dat hij Wijsbegeerte en Wiskunde beheerste en dat Sultan Maalaksjah bijzondere aandacht voor hem had. Hij schrijft ook, dat Chajjam een plant, waardoor insecten verjaagd werden, ontdekt had. Chajjam had ook een Geestelijke, die elke ochtend bij hem filosofie studeerde, ontmaskerd omdat deze Geestelijke tijdens zijn preken in de moskee Chajjam losbandig en goddeloos noemde.

Één van de belangrijkste historische referenties over Chajjam is het boek "Dzjami al Tawarig" ( = compleet overzicht van de historie) door Rasjid al Din Fazl Allah, één van de belangrijkste werken over de Mongolen. Het bekende verhaal "De drie klasgenoten" kwam voor de eerste keer in dit boek voor. Professor Edward Brown heeft in april 1889 een artikel "De ontdekking van meer waarheden over Omar Chajjam" gepubliceerd en Edward FitzGerald, de bekendste Chajjam-kenner in Europa, heeft dit artikel ook in zijn boek opgenomen.

Het verhaal "De drie klasgenoten" uit het boek "Dzjami al Tawarig" luidt als volgt:

".....De vijandige en onplezierige relatie tussen Omar Chajjam, Nizam al Molk en Hassan Sabah kwam door het volgende :

Ze zaten in de stad Neesjaboer op school. Op de manier zoals kinderen dat doen beloofden zij elkaar met de handen op elkaar dat, als één van hen een groot man zou worden, hij de anderen zou helpen als dat nodig zou zijn. Zoals in het boek "Tarig Al i Saldzjoeq" ( = de geschiedenis van de Saldzjoeqiden-dynastie) staat, werd Nizam al Molk benoemd tot minister. Omar Chajjam kwam bij hem en herinnerde hem aan de belofte van hun kindertijd. Nizam al Molk kende de belofte nog en zei tegen Chajjam: "ik zal je benoemen tot gouverneur van Neesjaboer", maar Chajjam wilde helemaal geen gouverneur worden want hij had geen zin in het geven van bevelen en in het regelen van allerlei dagelijkse zaken. Daarom vroeg hij om een jaarlijkse geldelijke bijdrage en Nizam al Molk gaf hem uit de middelen van Neesjaboer een jaarlijkse bijdrage van 10.000 dinars.

Later kwam ook Hassan Sabah bij Nizam al Molk. Nizam al Molk zei: Je mag kiezen; je kunt gouverneur worden van Ree of Isfahan. Hassan Sabah wilde geen van beide maar wilde een hoge functie aan het hof. Hassan Sabah werd benoemd en probeerde daarna Nizam al Molk uit zijn functie te werken. Dit lukte niet; hij werd ontmaskerd en moest Chorasan verlaten. Van daar uit vertrok hij naar Isfahan en later naar Egypte, naar het hof van Al Mostanser, een Kalifeh (= opvolger van De Profeet) van de Fatimiden-dynastie. In Caïro sluit hij zich aan bij Nazarian (= een Islamitische groepering). Daarna ging hij terug naar Iran en stichtte daar een nieuwe groepering onder de naam Nazar.

Het volgende stuk over Chajjam, dat ook door Zjukovski in zijn onderzoek werd opgenomen komt uit het boek "Ferdoos al Tawarig" ( = het paradijs van de geschiedenis), geschreven door Molana Chosro Abar Qoehi rond het jaar 1429. In dit boek stonden twee kwatrijnen, die het resultaat waren van een ontmoeting waarbij een discussie gevoerd werd tussen Chajjam en Abol Hassan Beehaqi over het woord "epos". In dit boek staat ook het verhaal over de dood van Chajjam. Dit verhaal is in overeenstemming met wat in het boek "Nezhat al Arwah" staat geschreven.

Het laatste, wat Zhukovski over Chajjam in zijn studie heeft opgenomen is uit het boek "Tarig

Alfi" ( = de geschiedenis van 1000). In dit boek, dat gepubliceerd werd in het jaar 997 kwam een vreemd verhaal voor:

"Uit alle boeken is bekend, dat Chajjam in reïncarnatie geloofde. Er wordt gezegd, dat er in Neesjaboer een oud schoolgebouw stond, waarin een renovatie aan de gang was. Het bouwmateriaal werd op ezels aangevoerd. Chajjam stond met een paar van zijn leerlingen op het schoolplein te praten. Een van de ezels weigerde de poort van de school binnen te gaan. Wat de ezeldrijver ook probeerde, de ezel bleef stokstijf staan. Chajjam ging naar de ezel toe en maakte spontaan het volgende kwatrijn:

"Oh diegene, die afscheid nam 

en terug keerde in de gedaante van een dier.

Oh diegene, wiens naam verdwenen is 

uit het midden van alle namen.

Oh diegene, wiens nagels aan elkaar groeiden 

en een hoef werden.

Oh diegene, wiens baard verdween van zijn gezicht 

als een staart aan zijn achterwerk groeide."

Daarop ging de ezel de school binnen. Iedereen vroeg verbaasd aan Chajjam: waarom ging die ezel nu wel de school binnen? Chajjam antwoordde: deze ezel is in deze school ooit meester geweest en daarom ging hij niet naar binnen. Toen hij mijn woorden hoorde besefte hij, dat wij hem herkende en daarom ging hij toch naar binnen.

Het noemen in dit artikel van alle verhalen over Chajjam is onmogelijk. Het is echter verbazingwekkend dat de grote historici Ibne Chalkan en Ibne Sjaker de sterfdatum van Chajjam niet in hun publicaties "Wafayad al Aayan ( = het sterven van de edelen) en "Fawat al Wafayat" ( = het overlijden van de stervenden) vermeld. Hadzji Chalifeh, de bekende Turkse schrijver van autobiografieën, heeft de naam Chajjam drie keer vermeld. Een keer in verband met Algebra, een keer in verband met "Zidzj -e- Maleksjahi" ( = de tabel van Maleksjah) en de laatste keer weer zonder de sterfdatum van Chajjam te vermelden. Hieruit blijkt, dat de sterfdatum van Chajjam niet bekend was bij iedereen. Maar uit alle bekende geschriften zou men kunnen opmaken, dat Chajjam gestorven is tussen de jaren 1123 en 1132. De naam van Chajjam’s vader was Ibrahim.

Er wordt gezegd dat Chajjam zuinig was met schrijven. Maar E. Denison Ross heeft een lijst boeken, waarvan men vermoed dat ze door Chajjam geschreven zijn, samengesteld. Deze lijst bevat o.a. de Perzische kwatrijnen en het boek "Zidzj -e- Maleksjahi". In deze lijst komen ook nog de namen van tien wetenschappelijke en filosofische boeken en studies van Chajjam voor, die meestal in het Arabisch geschreven zijn. Een van deze publicaties is "Resaleh Dzjabr" ( = de studie Algebra), die door Woepke in het Frans is vertaald en uitgegeven in het jaar 1851. Een andere dissertatie is getiteld "Resaleh fi Sjarh ma Asjkel men Masadarat -e- Kitab -e- Oqlidos" ( = studie over de uitleg van de aangehaalde stukken uit het boek van Euclides). Dit boek wordt bewaard in de bibliotheek van de Universiteit van Leiden.

E. Denison Ross heeft een paar kwatrijnen van Chajjam uit de publicatie van "Vinfilah Vincla", die overeen komen met de handgeschreven exemplaren die bewaard worden in de bibliotheek van Bodleian, toegevoegd aan het onderzoek van Zhukovski.

Op een enkele uitzondering na kan men heel moeilijk aantonen, welke kwatrijnen door Chajjam geschreven zijn. Het oudste bij ons bekende exemplaar van de kwatrijnen van Chajjam bevindt zich in de bibliotheek van Bodleian onder nr. 525 en is gekopieerd in het jaar 865, ongeveer driekwart eeuw na de dood van Chajjam. Dit exemplaar bevat 158 kwatrijnen en Mr. Edward Heron Allen heeft in het jaar 1898 een fotografische druk van deze kwatrijnen uitgegeven, voorzien van een letterlijke Engelse vertaling. Later heeft Mr. Edward Heron Allen in het jaar 1898 in Londen nog een boek uitgegeven onder de naam "de Vertaling van de Kwatrijnen van Chajjam door Fitzgerald". Als aantal kwatrijnen van Chajjam wordt in het jaar 937 in een oude uitgave in Parijs 76 genoemd. In het exemplaar "Bankipour", de steendruk die zich sinds 1898 in Leknou bevindt, wordt het getal 604 genoemd terwijl mevrouw Jessie E. Cadell 1200 kwatrijnen van Chajjam heeft verzameld. Tot nu toe kan echter nog steeds niet aangeven, hoeveel kwatrijnen Chajjam in werkelijkheid geschreven heeft. Er is geen binnenlands of buitenlands document, dat ons hierbij helpen kan, want :

a. Er bestaat geen exemplaar uit de tijd van de dichter zelf

b. De kwatrijnen die aan Chajjam toegeschreven worden, lijken allemaal op elkaar.

c. Soortgelijke kwatrijnen zijn makkelijk te schrijven, zodat geen enkele grote Perzische letterkundige aan de vorm van de gedichten kan onderkennen, welk kwatrijn van Chajjam is en welk niet.

Over de vertaling van Fitzgerald kan opgemerkt worden, dat Edward Heron Allen in zijn tweede boek vermeld heeft, dat de negen en veertig kwatrijnen, die Fitzgerald zorgvuldig in prachtig Engels heeft vertaald, uit de Perzische handgeschreven exemplaren van Ouzli of van Calcutta overgenomen zijn. Vier en veertig kwatrijnen uit deze vertaling zijn vermoedelijk geïnspireerd door de andere. Van de overige kwatrijnen zijn er twee geïnspireerd door de uitgave van Nicola en twee andere door Mantiq al Teer ( = de logica van de vogel), geschreven door Farid al din Attar; twee kwatrijnen zijn geïnspireerd door de oden van Hafez.

Wat is een Robai (= kwatrijn)?

In de Perzische literatuur is een Robai een gedicht, bestaande uit vier regels, waarbij de eerste, tweede en vierde regel op elkaar rijmen.

Werken, geschreven door Chajjam.

1. Kwatrijnen, geschreven in het Perzisch

2. Een paar gedichten in het Arabisch

3. Dissertatie over Algebra en Confrontatie in het Arabisch

4. Dissertatie onder de titel "Resaleh fi Sjarh ma Asjkel men Masadarat -e- Kitab -e- Oqlidos"( = studie over de uitleg van de aangehaalde stukken uit het boek van Euclides)

5. Samenvatting van de Natuurkunde, in samenwerking met SjahZawari

6. Zidzj Malaksjahi ( = de tabel van Maleksjah) in samenwerking met anderen

7. Een algemeen wetenschappelijk boek getiteld "Fachr al Malek bin Moayed al Malek"

8. Dissertatie over allerlei onderwerpen betreffende het bestaan

9. Dissertatie over de verplichtingen ten opzichte van het heelal

10.Dissertatie over het verkrijgen van kennis over de hoeveelheid goud ten opzichte van oud ijzer in de elementen.

11.Dissertatie over alles, wat zich in allerlei plaatsen kan bevinden

12.De Perzische vertaling van de Arabische preek van Avicenna

13.Vlugschrift over een uitgave van Rozat al Qoeloeb ( = het paradijs van de harten)

14.Dissertatie "NowroezNameh" ( = het bulletin van Nieuwjaarsdag), die gaat over de astrologische en historische voordelen van Nieuwjaarsdag

15.Twee vlugschriften in het Arabisch en het Perzisch over het bestaan

16.Twee dissertaties over onderwerpen betreffende de Kennis, de Traditionele Wetenschap en de Traditionele Logica

De kwatrijnen van Chajjam zijn wereldwijd vertaald vooral in het Nederlands, Engels, Frans, Duits, Italiaans, Russisch, Turks en het Arabisch. Chajjam is in Europa en in de rest van de wereld niet minder bekend dan in Iran.

Levensbeschrijving van Chajjam

Hakim Aboe Hofaz Omar bin Ebrahim CHAJJAM, astroloog, filosoof, wiskundige en groot dichter werd geboren tussen 1038 en 1048 in de stad Neesjaboer in de provincie Chorasan (N.O.Iran). Chajjam betekent letterlijk tentenmaker. Deze naam illustreert het beroep van zijn vader.

Chajjam studeerde aan de school van Imam Mowaffaq en werd later een kenner van alle wetenschappen van zijn tijd. Er werd over hem gezegd, dat hij een jaarlijks traktement van tienduizend dinars van Alp Arsalan ontving voor het voortzetten van zijn onderzoeken in wiskunde, waarbij hij een grote naam verwierf door zijn standaard werk in Algebra.

In 1074 werd Chajjam door Maleksjah, de opvolger van Alp Arsalans, en zijn eerste minister Nezam Al-molk, die een schoolvriend van Chajjam was, uitgenodigd om voor Maleksjah een jaarkalender van astronomische gegevens te voorzien.

Chajjam overleed te Neesjaboer tussen  1123 en 1132.

Chajjams Robaijjat ( = kwatrijnen) zijn één van de beste voorbeelden van de Perzische poëzie Vermeld dient te worden, dat de meeste Iraanse dichters geïnspireerd zijn door zijn aangename beeldspraken en zijn diepzinnige gedachten.

 

ROBAIJJAT VAN CHAJJAM

1-1;

Op een morgen, kwam er uit ons wijnhuis een oproep:  

" O slimste en gekste onder ons 

Sta op! Om nog een wijnbeker te vullen

voordat onze levensbeker gevuld is

2-2;

Sta op, idool en kom voor mijn hart;

los mijn probleem op door je gelaat;

neem een kan wijn om samen te heffen

voordat ze van ons een aarden kan maken

3-3;

Indien mogelijk, stel niemand teleur

verbrand niemand in je kwade vlammen

als jij de eeuwige rust wenst:

breng altijd jezelf in het nauw, en niemand anders.

4-4;

wanneer ik dood ben, was mijn lijk dan met wijn;

bewijs mij ook de laatste eer met wijn.

Als je mij op de dag des oordeels vinden wil

zoek mij dan in het stof bij de voordeur van het wijnhuis.

5-5;

Niemand kan de dag van morgen garanderen,

dus maak van vandaag een genoeglijke dag voor je hart

o, mijn maan, kom in deze manenschijn samen drinken

er zal vele nachten maneschijn zijn 

terwijl wij er niet meer zullen zijn.

6-6;

In dit bestaan dat eens onze herberg was

bereikten wij niets behalve ellende en verdriet

spijtig, er werd niet één van onze problemen opgelost

we verdwenen teleurgesteld 

en duizenden onvervulde verlangens bleven over

7-7;

Een geliefde moet altijd dronken en dol verliefd zijn

een gek, een dolle met een slechte naam

nuchter zorg ik voor alles

dronken heb ik geen zorgen meer.

8-8;

Een slimmerd bindt zich niet aan deze oude herberg

bij God, hij verbindt zijn hart niet met dit gezag

wanneer hij het zal opgeven,

dan neemt de dood zijn hand.

9-9;

De Koran, die het edelste geschrift wordt genoemd,

leest men slechts af en toe.

Op de rand van een wijnbeker staat een geschrift,

dat dag en nacht voortdurend gelezen wordt.

10-10;

Als jij niet drinkt, roddel dan ook niet over dronkaards.

Sticht geen gebouw van list en bedrog,

snoef niet dat jij geen wijn neemt;

honderden daden bega je 

die zeker slechter zijn dan wijn drinken

11-11;

Terwijl ik een mooie en kleurrijke vorm heb,

mijn gelaat als een tulp en mijn gestalte als een ceder is

werd mij niet duidelijk op deze feestelijke aarde

voor welk doel de Schilder des bestaans 

mij geschilderd heeft.

12-12;

o, hart, verwacht van het lot geen goeds,

verwacht geen rust van dit draaiende bestaan;

als je genezing vraagt, dan wordt je pijn nog erger

leef met de pijn en vraag niet om genezing.

13-13:

zo sprak een eend tegen een vis:

"moge het weggestroomde water terugkeren naar de beek"

De eend zei: "wanneer jij en ik verdroogd zijn,

maakt het ons niet uit of de wereld een zee 

of een fata morgana is.

14-14;

zoveel wijn drink ik, opdat na mijn dood

uit mijn graf de wijngeur zal opstijgen,

zodat een dorstige, die langs mijn graf loopt,

door de geur uit mijn graf stomdronken worden zal.

15-15:

In dit twee dagen durende bestaan, drink wijn, oude wijn,

want dit twee dagen durende leven wordt niet herhaald.

Weet jij wel dat de wereld op weg is kapot te gaan?

Daarom moet je ook dag en nacht kapot zijn door de wijn.

16-16;

Op de dag dat ik de wijnbeker ter hand neem

zal ik door volkomen blijschap stomdronken zijn;

honderd oplossingen zal ik vinden voor alle problemen

door dit van oorsprong vurige en welsprekende water.

17-17;

In deze armzalige hoek zijn ik, de wijn en de geliefde,

de ziel, het hart, de beker en de mantel 

allemaal onderpand voor de wijn;

los van de hoop op genade, los van de angst voor de hel

en bevrijd van de aarde, de wind, het vuur en het water.

18-18;

Het gedijen van de wijnhuizen komt door ons drinken;

wij zijn twee duizend keer berouw verschuldigd;

als ik niet drink, wat is dan de zin van Zijn genade;

de schoonheid van Zijn genade komt door mijn zonde.

19-19;

Het is beter in dit leven zo min mogelijk vrienden te maken.

Spreken vanuit de verte met de bewoners van de aarde 

is het beste.

Je zult ervaren dat degenen, waarop jij het meest rekent,

uiteindelijk je grootste vijanden zijn.

20-20;

in het paleis, waarin koning Baahram zijn roemers hief,

kreeg een ree haar nakomeling en rustte een vos.

Zie, hoe koning Baahram, die zebra’s een kuil in joeg,

zelf in een kuil werd gejaagd.

21-21;

Diegene die aan de mooisten lachende lippen gegeven heeft

heeft aan de op hen verliefden een bebloed hart gegeven.

Als ons leven geen deel heeft aan de vreugde, 

geen probleem.

wij zijn blij want ons deel heeft duizend maal verdriet.

22-22;

er verscheen een wolk, die huilde in het gras;

die zei: je moet niet zonder kleurige wijnkelken leven.

Dit gras, dat ons uitzicht is,

wie weet voor wie ons gras ooit het uitzicht zal zijn?

23-23;

de wijnkan, gemaakt door Hem,

hem breken is niet toegestaan.

Hij is gemaakt van zoveel hoofden, 

aangename voeten en handpalmen;

van wiens liefde en uit wiens haat is hij gemaakt?

24-24;

Met behulp van de lafenis 

blijft mij slechts een laatste beetje kracht;

van de praatjes van de mensen 

blijft alleen maar wantrouwen over;

van de kannen wijn van gisteren 

blijft alleen maar een bekertje over;

van het leven weet ik niet wat er over blijft.

25-25;

De afstand tussen het huis der goddeloosheid 

en het geloof is slechts één ademtocht;

tussen de wereld der twijfel en wereld der zekerheid 

is slechts één ademtocht.

je moet deze één ademtocht waarderen.

want ons leven bestaat alleen maar uit één ademtocht.

26-28;

Nu is er gelegenheid voor vreugde;

alle blije mensen gaan naar blije velden;

op elke tak verschijnt de hand van een Mozes

in elke ademhaling hoort men de stem van een Jezus

27-30;

Vandaag bereikt je hand de morgen niet;

nadenken over morgen is verlies.

Laat dit moment niet vergaan

want van hier is het restant van het leven niet zichtbaar.

28-32;

O, de haastig aankomende uit de geestelijke wereld

en verdwaalden in ‘vier-vijf-zes en zeven’;

drink maar wijn, want je weet niet waar je vandaan kwam;

wees maar blij, want je weet niet waar je heen gaat.

29-37;

Toen de God onze versierde aarde schiep

wist Hij, wat wij dan zouden gaan doen;

zonder Zijn wil is er geen zonde denkbaar;

wat heeft dan de straf in de hel voor zin?

30-38;

O, verstandige, het verhaal van de morgen is zinloos;

in deze wereld zijn geroddel en praatjes zinloos;

vandaag is diegene slim

die weet dat de wereld slechts een ademtocht is.

31-40;

Deze kruik was eens, net als ik, 

een teleurgestelde verliefde;

hij verloor ook zijn hart aan het gelaat 

en het haar van zijn geliefde.

Deze handgreep, die je aan zijn hals ziet,

was de hand die de hals van de geliefde raakte.

32-41;

Deze oude herberg, wiens naam "het bestaan" is,

en die het grijze graf van de morgens en de avonden is,

is een feestelijke erve van honderden Dzjamsjids;

het is het paleis waarin honderden Baahrams troonden.

33-43;

Het gezelschap van kannen wijn 

is het koninkrijk van sultan Mahmoed;

luister naar een harp, 

die het spraakvermogen is van koning David.

Vergeet degene, die nog niet gekomen is of al vertrokken;

geniet van het heden, want dit is het beoogde doel.

34-46

Het is fijn dat de lentebries waait 

in het gezicht van de bloemen;

het is fijn dat op de grasvelden de mooisten verschijnen.

Het is niet fijn om over het vervlogen gisteren te praten;

geniet van nu en weet dat praten over gisteren niet fijn is.

35-50;

Ik reisde heel veel rond in de velden en dorpen;

in de hele wereld ging ik als een wereldreiziger rond.

Ik hoorde dat niemand ooit van deze weg is teruggekeerd,

want deze weg is de weg zonder terugkeer.

36-51;

Voor jou en mij was er de dag en de nacht;

het draaiende heelal was met zijn werk bezig.

let er op voorzichtig op de aarde te stappen,

want het zouden de wimpers van een schone kunnen zijn.

37-53;

Hoe lang nog moet ik bouwen in de zeeën?

Ik word moe van goddelozen en godsdienstigen.

Chajjam! Wie heeft gezegd, dat er een hel zou zijn

wie is naar hel gegaan en wie keerde uit het paradijs terug?

38-54;

Totdat ik nuchter ben, is vreugde voor mij verborgen;

wanneer ik dronken ben, kom ik verstand te kort.

Er is een toestand tussen dronken en nuchter zijn

waar ik dol op ben.

39-67;

Er is niets in de hand van het gehele niets behalve de wind;

als er al iets is, dan is het gebrekkig en onvolmaakt.

Stel, dat wat er in de wereld bestaat, niet bestaat.

En denk, dat wat er in de wereld niet bestaat, bestaat.

40-71;

Chajjam, die de tenten der wijsbegeerte naaide,

die in de pot van verdriet viel en zich verbrandde.

de schaar der dood knipte het touw van zijn leven door.

De tussenpersoon van het lot verkocht hem bijna voor niets.

41-77;

toen ik aan het slapen was, zei een geleerde mij:

" door het slapen bloeide geen bloem van iemands vreugde.

wat jij ook doet, er zal een einde aan komen.

Jij moet nu wijn drinken, want dan zal je straks 

nog lang genoeg onder de aarde slapen."

42-89;

De wereld, die jij gezien hebt 

en wat je ook nog meer gezien hebt, is allemaal niets;

wat jij ook gezegd en gehoord hebt, is niets.

Het hele leven, waar je doorgehold hebt, is niets;

wat jij thuis beleefd hebt, is ook niets.

43-101;

Terwijl het geld geen vermogen is voor een wijze,

is de wereld zonder geld alleen maar een gevangenis;

doordat ze leeg zijn, 

liggen de handen van het viooltje op haar knieën.

Door het bezit van een gouden zakje 

zijn de lippen van een bloem open.

44-105;

Mijn hele leven zijn de zegeningen van de wijn mijn timbres

en overal om mij heen is alles wat bij wijn hoort.

O godvruchtige, als het verstand jouw meester is,

wees daar dan maar blij mee, 

want jouw meester is mijn leerling.

45-109;

Het bestaan van de wereld is 

een gevolg van ons vergane leven;

de rivier Dzjeehoen is een teken van onze besmette tranen;

de hel is een vlam van onze nutteloze moeite;

het paradijs is een moment van onze zorgeloosheid.

46-110;

als ons deel geen bloem is, zijn de dorens voor ons genoeg;

als het licht ons niet bereikt, is de hel voor ons genoeg;

als er geen mantel, geen tempel der mystiek 

en geen sjeik is,

is de kerk, de kerkklok en een kruis voor ons genoeg.

47-116;

De vis van mijn levenswens is uit het water verdwenen;

mijn leven kwam ten einde zo nutteloos 

als de nacht van dronkaards.

het leven, waarvan een minuut een wereld waard is,

vloog spijtig genoeg voor niets uit mijn hand.

48-117;

Ik ben uw knecht van de zonde; 

waar blijft nu Uw vergeving?

Ik heb een donker hart; 

waar is dan Uw licht en Uw verlichting?

U geeft het paradijs voor onze weldaden;

Door weldoen hebben wij dat verdiend, 

maar is dat dan Uw genade en Uw geschenk?

49-121;

Wijn drinken voor mij is niet om het plezier;

het is ook niet om de vreugde 

of om de strijd tegen religie en beleefdheid.

Ik wil even buiten mezelf treden.

Dat is dus de reden van mijn wijn drinken.

50-123;

Drink wijn, want je zal eeuwen onder de grond slapen

zonder een metgezel, een kameraad, 

een partner of een vriend.

let op vertel dit geheim aan niemand,

de tulp die verdroogt zal nooit weer bloeien.

51-127;

Drink wijn, dit is het eeuwige leven,

het is het voordeel van de jeugd.

Nu is de tijd van bloemen en gezelligheid; 

vrienden zijn allemaal dronken

wees blij want dit is het leven.

52-128;

ik ben trots op het wijnhuis waar de beste mensen komen;

als jij daar goed kijkt 

zijn de moeilijken daarvan zelfs makkelijk

vanuit de scholen kwam geen zielsverwant naar voren;

moge zij vernietigd worden, die huizen van stupiditeit.

53-130;

het goede en het slechte zit in de aard van de mens;

de vreugde en het verdriet zijn al bepaald door het lot;

je moet niet tegen het lot vechten, want dat

is nog duizend maal zieliger dan jij.

54-138;

de geliefde in wie ik teleurgesteld ben,

is aan andere kant een gevangene 

in de handen van het verdriet;

hoe kan ik genezing zoeken

als mijn genezer zelf ziek is.

55-144;

Wanneer het leven ten einde komt, is het niet belangrijk 

of dat in Bagdad of in Balq is;

wanneer de beker gevuld is, is het niet belangrijk 

of dat met iets zoets is of met iets zuurs;

drink maar wijn, want na jou en na mij 

zal de maan nog vele malen

van Salg naar Qara gaan en van Qara naar Salch.

56-147;

Diegenen, die bezig zijn met de zaken van het verstand,

melken allemaal stieren;

het is beter om onnozel te zijn,

want het werk van het verstand bereikt niets.

57-148;

Diegenen, die de aarde onder hun stappen versleten,

en beide werelden geheel hebben doorgelopen 

om hun doel te bereiken,

ik vraag me af of zij ooit

iets begrepen hebben van de werkelijkheid van het bestaan.

58-150;

Diegenen, die oudheid geworden zijn en diegenen, 

die gloednieuw zijn,

hebben allemaal even in hun beperkte ruimte gehold.

Deze oude wereld blijf voor niemand eeuwig;

zij zijn verdwenen, wij gaan verdwijnen; 

anderen zullen komen en weer verdwijnen.

59-151;

Diegenen, die de top van de kennis en de beschaving hebben bereikt

en door hun volmaaktheid het middelpunt der aarde werden,

hebben uit deze duistere nacht 

geen uitgang naar de dag gevonden;

daarom hebben ze alleen maar een verhaaltje verteld 

en gingen ze slapen.

60-154:

Op de dag, dat ze het paard des heelals gezadeld hebben

en Jupiter en de Astron hebben versierd,

hebben ze dit bestaan als ons deel vastgesteld;

dit is niet onze schuld, dit is ons deel.

61-156;

De kommetjesbakker, die hoofden en koppen bakte,

heeft zijn volmaakte vakmanschap 

in kommetjes bakken bereikt;

hij zette op het beeldhouwwerk van ons bestaan 

een omgekeerd kommetje

en vulde dat omgekeerde kommetje met gedachten 

en verlangens.

62-158;

Op het moment dat de loot van mijn leven verdroogd is

en dat mijn cellen uit elkaar vallen als stof,

en als van die stof een wijnbeker gemaakt zou worden,

zal, op het moment dat hij gevuld werd met wijn, 

deze beker herleven.

63-164;

In het begin bracht hij mij onder dwang hier naar toe;

Ik heb niets behalve verbazing in mijn leven bereikt.

Wij gaan tegen onze wil weg en weten nog steeds niet 

wat eigenlijk de bedoeling was

van dit aankomen, dit zijn en van dit weg gaan.

64-166;

Van mijn aankomen boekt het heelal geen winst;

van mijn weg gaan werd zijn glorie 

en koninkrijk niets minder;

van niemand hebben mijn beide oren

de reden van dit aankomen en weg gaan gehoord.

65-167;

van de wijn stijgt vreugde, plezier en weldadigheid op;

van de hennep komt alleen maar droogheid en kilte.

als jij wijn neemt krijg je een blozend gezicht

van het gras kauwen krijg je alleen maar een inwit gelaat.

66-171;

Helaas kwam aan het boek van de jeugd een einde;

de verse lente des levens werd gisteren.

de zingende vogel, wiens naam jeugd was,

helaas, ik weet niet wanneer hij kwam 

en wanneer hij voorbij ging.

67-172;

Nu, dat er behalve vreugde alleen het woord bleef

en behalve jonge wijn geen ander oud gezelschap

maak de hand van plezier niet los van de wijnbeker

want vandaag blijft niets over dan een wijnbeker in de hand.

68-173;

Vanavond zal ik met een kan wijn van drie liter beginnen;

daarna ik zal mij verrijken met nog twee roemers.

Eerst zal ik definitief scheiden van het verstand 

en de religie;

daarna zal ik huwelijksband aan gaan 

met de dochter van de druivenboom.

69-175;

Wij zullen er niet meer zijn en de wereld zal blijven bestaan;

er zal geen naam en geen spoor van ons zijn.

Hiervoor bestonden wij niet en was niets incompleet;

Hierna, als wij niet meer bestaan, zal alles hetzelfde zijn.

70-178;

Wat loopt de karavaan des levens snel voorbij.

Waardeer elk moment van vreugde.

O kastelein, zorg niet voor de lafenis van morgen;

haal de roemers want de nacht zal gauw voorbij zijn.

71-182;

O zielsverwanten, voer mij met wijn,

maak van dit gele gezicht een robijn.

wanneer ik overlijd, was mij dan met wijn

en maak van druivenhout een kist voor mij.

72-183a;

De wijn scheurde de gordijnen tussen ons open;

zolang ik leef zal ik van hem geen afstand doen.

Ik verbaas mij bij het zaken doen van de wijnverkopers

over wat zij zullen inkopen als zij hun wijn verkocht hebben.

73-183b;

Totdat Venus en de maan aan de hemel 

tot leven zijn gekomen

heeft niemand 

iets beters dan op een robijn lijkende wijn gezien

Ik verbaas mij bij het zaken doen van de wijnverkopers

over wat zij zullen inkopen als zij hun wijn verkocht hebben.

74-191;

Heb geen berouw over het drinken 

zo lang als je maar wijn hebt

want dan krijg jij honderd maal spijt over dat berouw.

De bloemen zijn zich aan het verkleden 

en de nachtegalen zingen;

daarbij hoort geen berouw.

75-192;

Ik offer mij op voor een goed mens;

hij is het waard dat ik mijn hoofd aan zijn voeten leg.

wil jij weten hoe de hel eruit ziet?

Het is gezelschap hebben in deze wereld 

van een slecht mens.

76-196;

Terwijl de zaken niet zijn zoals wij willen

zijn onze gedachten en pogingen tot veranderen nutteloos;

de hele tijd zitten wij te janken dat

wij te laat gekomen zijn en dat wij te vroeg moeten weggaan

77-197;

Wanneer ik dood ben, begraaf mij dan als een naamloze.

Laat de mensen door mijn verhaal weten hoe het niet moet.

Meng daarna mijn stof door de wijn 

en maak er een baksteen van

en leg die baksteen dan op de kruik wijn.

78-200;

Diegene die onbekend blijft is gelukkig;

net als diegene, die geen tulband draagt, 

geen mystieke mantel en geen zijden kleed

en als diegene, die als de legendarische vogel Simorq opstijgt uit de beide werelden

en niet als ik, 

die neer daalt als een uil in de hoek van een ruïne.

79-201;

De zon heeft zijn morgenlasso’s over de aarde gestraald;

Koning Dag ging de beek van de dag vullen.

Drink de wijn maar, 

want De Oproeper riep rechtop staande:

"Vergeet de wijn niet dus: drink maar!"

80-202;

Wees maar blij, dat het leven door gaat.

De geest zal schreeuwend achter het lijk aanlopen

De hoofdkommetjes, die jij nu ziet, zullen morgen

onder de voeten van de pottenbakkers vertrapt worden.

81-207;

Ik heb zoveel zonden die de rug van het geloof breken;

mijn zonden zullen de handel van de goddelozen breken.

Als ze mijn zonden willen wegen,

vrees ik, dat de Weegschaal van de dag des oordeels 

zal breken.

82-211;

Zeg tegen diegene, die in deze wereld een stuk brood

en een dak boven zijn hoofd heeft,

die niemand bedient en die ook niet bediend wordt,

dat hij blij moet wezen, want hij heeft een prachtig wereld.

83-217;

De handen van iemand als ik, 

die wijnbekers kunnen vast houden;

het is toch jammer, dat zij de Koran 

en de preekstoel vast houden.

Jij bent de uitgedroogde godvruchtige 

en ik ben de vochtige zondaar.

Ik heb nog nooit gehoord dat in het vuur 

de vochtige branden zal.

84-220;

Het is een prachtige dag, die niet warm en niet koud is;

de wolken wassen ook het gezicht van de bloemen.

De nachtegaal zegt met zijn woorden tegen de gele bloem:

er moet gedronken worden!

85-224;

Er gaat geen nacht voorbij 

zonder dat het verstand verbaasd is

en van de tranen mijn zijde vol parels is.

Het kommetje van mijn hoofd word niet gevuld

want het omgekeerde kommetje wordt nooit vol.

86-227;

Voor de figuurlijke liefde bestaat geen lafenis;

het halfdode vuur heeft geen stralen;

een geliefde moet het hele jaar, de hele maand, 

de hele dag en de nacht

geen rust, geluier, eten en slaap krijgen.

87-228;

Tot wanneer moet leven gaan voor egoïsme

of voor het zijn en het niet zijn.

Men moet wijn drinken want de dood volgt je

 je hele leven lang.

Het is dan beter je hele leven te slapen of dronken te zijn.

88-232;

Wijnliefhebbers kennen de waarde van de bloem 

en het veld;

de armen van geld en vreugde niet.

De onwetenden weten niets van de onwetendheid;

het is een smaak die alleen wijnliefhebbers kennen.

89-236;

als jij wijn aan de berg geeft, dan begint hij te dansen;

hij is onvolmaakt die zegt dat wijn niet volmaakt is.

Je moet me niet zeggen van de wijn af te blijven;

het is een geest, die mensen opvoedt.

90-239;

Als een arme wijn drinkt, wordt hij een sultan;

als een vos wijn drinkt, wordt hij een leeuw;

als een oud mens wijn drinkt, begint hij met zijn jeugd,

en als een jong mens wijn drinkt, bereikt hij de ouderdom.

91-243;

Men zegt, dat de maand Ramadan begint.

Vanaf nu moet men de gehele maand Ramadan niet drinken.

Op de nacht voor de maand Ramadan zal ik zoveel drinken

dat ik tot op de laatste dag van de maand Ramadan 

dronken zal zijn.

92-245;

Weet jij, wat het betekent je lippen 

op de lippen van de wijnkruik te leggen?

het betekent, dat haar lippen waren, 

als jouw lippen ooit geweest zijn,

zodat, wanneer jouw lijf niet meer bestaat,

jouw lippen zullen worden als de hare.

93-247;

Ik en iedereen, die als ik, goed is, drinkt wijn

en mijn wijn drinken is voor hem aangenaam.

Mijn wijn drinken was op de eerste dag van het bestaan 

aan Hem bekend;

als ik geen wijn drink, dan zal Zijn weten onwetendheid zijn.

94-250;

Wijn drinken is niet toegestaan. 

Maar dat hangt af van diegene die het drinkt

en dan nog hoeveel hij drinkt en met wie.

Wanneer aan die drie voorwaarden is voldaan,

dan kunnen alleen geleerden drinken 

en de gewone mensen niet.

95-251;

Tot wanneer laat je pijn en verdriet in je hart toe?

Tot wanneer spaar je witte zilveren en gouden munten?

Voordat jouw warme adem koud geworden is,

moet je met je zielsverwant drinken, 

anders drink anderen het op.

96-257;

Nooit werd ik onwetend van al het weten;

er waren weinig geheimen, die mij niet bekend waren.

Nu, met open wetende ogen zie ik,

dat mij bekend werd, dat niets mij bekend is.

97-259;

Wanneer dan ook de grijze morgen daar is,

moet de zuivere wijn in je hand zijn.

Men zegt dat de waarheid bitter is

en dat de wijn daarom de waarheid is.

98-260;

Alle soorten rust en comfort heeft Hij geschapen,

die bestemd is voor de alleenstaanden in het bestaan.

Wie van alleenstaand naar paar overstapt,

vernietigt zijn rust en comfort.

99-261;

O, zielsverwanten, wanneer jullie bij elkaar komen,

moeten jullie je veel van je afwezige kameraden herinneren.

Wanneer jullie een lekker bekertje wijn nemen

en ik aan de beurt ben, keer mijn beker dan maar om.

100-263;

Alle zielsverwanten gingen één voor één voorbij;

bij de poort van de dood daalden zij één voor één neer.

Wij dronken samen wijn bij de feesten van het leven;

sommigen namen twee of drie roemers meer dan wij.

101-266;

Het was een druppel water die verenigd werd met de zee;

het was beetje stof die verenigd werd met de Aarde.

Wat betekende jouw komen en gaan in deze wereld?

"er verscheen een vlieg en hij verdween weer."

102-274;

O kameraad, je moet niet zorgen voor de nutteloze wereld;

je moet geen nutteloze zorg hebben voor de wereld 

die vergaat.

Omdat alles wat ooit bestond voorbij ging 

en vernietigd werd,

moet je blij zijn en niet zorgen voor alles wat vergankelijk is.

103-284;

Gisteren zag ik op de markt een pottenbakker

die de klei vertrapte met zijn voeten.

Die klei sprak de volgende woorden tegen hem:

"heb respect voor mij want eens was ik net zoals jij hoor!"

104-287;

Als jouw leven tweehonderd, 

driehonderd of duizend jaren zou duren,

halen ze je uiteindelijk weg uit dit oude nest.

Of je nu hare majesteit bent of de bedelaar op de markt,

beiden hebben aan het einde hetzelfde prijs.

105-288;

Als je wijn wil drinken, drink dan met een geleerde

of drink met een blije schoonheid;

drink niet veel en openbaar je geheimen niet snel;

drink maar een beetje, af en toe en stiekem.

106-289;

Bevrijd je als een echte kerel en verbreek alle banden;

bevrijd jezelf van de ketting van je vrouw en kinderen.

Wat er is, is een dam in jouw weg.

Hoe moet je verder met een ketting aan je voeten?

107-291;

Van allen, die weg gegaan zijn op deze lange weg

is er geen teruggekeerd om hem iets te kunnen vragen.

Let op bij deze dubbele weg van verlangen en hebzucht;

je moet niets achterlaten want je komt nooit meer terug.

108-296;

Ik was een adelaar die van de wereld der geheimen op vloog

om vanuit een dal een hoogte te bereiken.

Hier heb ik geen betrouwbaren gevonden;

daarom ga ik weg door dezelfde deur 

waardoor ik binnen gekomen ben.

109-297;

Je moet met edele, goede en wijze mensen omgaan

en je moet zesduizend kilometer afstand houden 

van de slechte.

Als een wijze man je een gifbeker geeft, drink dan

en als je een medicijn krijgt van een slecht mens, 

gooi het dan weg.

110-301;

Ik zette mijn lippen om mijn dorst te lessen 

op de lippen van de wijnkruik

om van hem een langer leven te krijgen.

Hij openbaar de mij het volgende geheim:

"ik was mijn hele leven net als jij."

111-302;

We zijn allemaal poppetjes 

en het bestaan is de poppenspeler

letterlijk en niet figuurlijk

wij spelen onze stukjes in de poppenkast van het bestaan

en daarna zullen wij één voor één verdwijnen 

in de kist der vergankelijkheid.

112-305;

Het is ochtend liefste, sta op

om langzaam te drinken en harp te spelen.

De aanwezigen blijven niet zo lang

en van hen die vertrokken zijn kwam nog nooit 

iemand terug.

113-309;

ik zag een vogel in de tuin van Toes

die voor zich de schedel van koning Keekawoes had staan

en die steeds maar spijtig, spijtig zei:

"Waar is de klank van zijn klokken 

en waar blijft het geluid van zijn trommels?

114-312;

Het is de kruik, 

die door de Schepper van het verstand wordt gemaakt.

Dan geeft Hij honderd kussen op de kruik,

op de prachtige kruik, 

die de Pottenbakker van het bestaan maakt

en dan weer laat breken.

115-313;

Chajjam, als je dronken bent van de wijn, wees dan blij;

als je gezelschap hebt van een schone vrouw, wees dan blij.

Stel je voor dat je er niet meer bent 

omdat de wereld vergankelijk is

maar je bent er nog, wees dan blij.

116-314;

Vannacht ging ik naar de pottenbakkerij;

daar zag ik duizenden zwijgende en sprekende potten.

Elke pot zei in haar eigen taal het volgende:

"waar zijn de pottenbakker, 

de pottenkoper en de pottenverkoper?"

117-330;

Door de wijn verdwijnt egoïsme uit de hoofden;

door de wijn gaan alle stijve knopen los.

Als Satan een paar bekers wijn had gedronken,

knielde zelfs hij voor Adam.

118-332;

Het is jammer dat wij voor niets versleten

en door de zeis van de hemel vielen wij om.

Het is pijnlijk en spijtig dat wij in een oogwenk zijn vergaan

terwijl wij ons verlangen niet bereikt hebben.

119-334;

O kameraad, kom om geen zorg te hebben voor morgen.

Wij stellen prijs op dit moment van het leven.

Morgen, wanneer wij niet meer op deze wereld zijn,

zijn wij gelijk aan de zevenduizend jaar ouderen.

120-335;

Terwijl God niet wilde wat ik wilde,

wanneer zou dan gewaarborgd zijn, wat ik wilde?

Als wat Hij wil het beste is,

dan is alles wat ik wil niet goed.

121-336;

O functionaris van de stad, wij werken nog harder dan jij;

met zo’n dronkenschap zijn wij nog nuchterder dan jij;

jij drinkt het bloed van de mensen, wij van de druiven.

Wees redelijk: wie van ons tweeën drinkt het meeste bloed?

122-341;

op het tapijt der aarde zie ik hen die slapen,

onder de aarde zie ik hen die begraven zijn.

Als ik in de woestijn der vergankelijkheid kijk,

zie alleen hen die nog niet gekomen zijn 

en hen die al zijn weggegaan.

123-343;

Tot wanneer worden wij gegijzeld 

door de handen van het dagelijkse verstand?

Of we in de wereld nu honderd jaar of een dag oud worden,

geef ons een kruik wijn, voordat wij

bij een pottenbakkerij in een kruik veranderd worden.

124-344

Je moet niet denken, dat ik uit mezelf besta

of dat ik deze duistere weg loop op mijn eigen benen.

Mijn bestaan en mijn waarheid komt van Hem.

Wie was ik eigenlijk, waar was ik en wanneer was ik?

125-349;

Terwijl ik vragend in de moskee kwam,

kwam ik hier eerlijk gezegd niet om te bidden.

Hier vandaan heb ik eens een gebedskleed gestolen,

dat nu versleten is en daarom kwam ik hier weer.

126-353;

De nachten gaan voorbij en zonder dat ik 

een moment mijn ogen gesloten heb

drink ik kelken wijn achter elkaar door.

Laten wij gaan staan om nog een beker te heffen,

want deze morgen zal vele malen opstaan en wij niet meer.

127-356;

Als ik dronken ben door de zuivere wijn, besta ik;

als ik verliefd ben, slim en een wijnaanbidder, besta ik.

Iedereen denkt en zegt iets over mij;

ik voor mezelf ben zoals ik ben.

128-357;

ik zei eens: ik drink nooit meer wijn!

de wijn is het bloed van de druiven en dat drink ik niet.

Het oude wijze verstand vroeg mij: zei jij dit serieus?

Ik antwoordde: ik maak een grapje. 

Hoe kan dat nu, dat ik niet drink?

129-359;

Ze zeggen, dat ik een wijnaanbidder ben; dat ben ik.

Ze zeggen, dat ik een zondaar en dronkaard ben; dat ben ik.

Je moet niet veel naar mijn uiterlijk kijken;

innerlijk ben ik zoals ik ben.

130-360;

Nooit verkopen wij de lauwerkrans of de kroon;

wij ruilen de tulband en de religieuze pen en papier 

voor het lied van een fluit.

Plotseling ruilen wij voor een beker wijn

de gebedskralen, die het symbool zijn 

voor het leger der huichelarij.

131-362;

Wij bedekken de kruik wijn met de gebedsmantel;

wij wasten ons met aarde bij de ingang van het wijnhuis.

Moge wij binnen het wijnhuis de tijd weer vinden,

die wij in de scholen verloren hebben.

132-365;

Zonder de zuivere wijn, kan ik niet meer leven.

Zonder de bekers wijn, 

kan ik de last van mijn lijf niet meer dragen.

Ik ben de knecht van het moment 

dat de kastelijn zou zeggen: "neem er nog eentje!"

en dat ik zou zeggen: dat kan ik niet meer!"

133-366;

Ik weet alles van het innerlijk van het zijn en het niet zijn;

ik weet alles van het uiterlijk van alle laagtes en hoogtes.

Met al deze wetenschap schaam ik me,

als ik iets boven de dronkenschap zou plaatsen.

134-367;

Ik lust altijd de zuivere wijn,

ik luister altijd naar de fluit en de harp.

Als de pottenbakkers van mijn stof 

een kruik zouden bakken,

moet die kruik altijd vol wijn zijn.

135-370;

Toen ik een kind was, ging ik een tijdje naar een meester.

Later was ik blij, omdat ik zelf meester geworden was.

Luister wat er uiteindelijk gebeurde met ons:

wij kwamen uit de aarde en verdwenen door de wind.

136-371;

In mijn ene hand heb ik de Koran, 

in mijn andere een beker wijn.

Soms doe ik dingen die mogen, 

soms doe ik dingen die niet mogen.

Ik ben in deze blauw lijkende koepel

geen echte goddeloze en ook geen volledige moslim.

137-373;

Voor diegene, die de toestand van het bestaan kent,

is de vreugde en het verdriet van het leven hetzelfde.

Omdat het goede en het slechte van de wereld 

een einde heeft,

is het niet belangrijk of er pijn is of genezing.

138-375;

Jij en ik weten niets van de geheimen van het bestaan;

jij en ik kunnen dit raadsel niet lezen.

Er hangt een gordijn terwijl wij samen praten;

als dat gordijn zou vallen, dan blijven jij en ik niet over.

139-383;

Praat nooit meer over de dag, die voorbij is.

pieker niet over de dag, die nog komen moet.

Hou geen rekening met de toekomst en met het verleden;

wees blij met het heden en verlies je leven niet.

140-385;

Een gemeenschap is bezig met religie en godsdienst;

een groep verbaast zich over de twijfel en de zekerheid.

Plotseling zal de Oproep uit het verborgene komen 

en zeggen:

o, onwetenden! De weg is niet die of deze.

141-287;

Als ik net zoals God een hand had in het bestaan,

dan zou ik dit heelal vernietigen.

Dan zou ik een nieuw heelal willen scheppen

zodat een bevrijde man zijn verlangen bereiken zou.

142-394;

Wanneer de ziel uit onze reine lichaam vertrekt

plaatsen ze twee bakstenen boven onze lijken.

De bakstenen voor de lijken van anderen

zullen ze van onze stof maken.

143-395;

O jij, die rolt als een bal in het polospel des levens

ga naar rechts, ga naar links en zeg maar niets.

Diegene, die jou aan het rollen heeft gebracht,

Hij weet, Hij weet en Hij weet. Alleen Hij

144-398;

Wij zijn de kopers van oude en nieuwe wijn.

Wij zijn ook de verkopers van het paradijs 

voor twee korrels gerst.

Je vroeg mij: waar gaan wij heen na de dood?

Breng mij de wijn en ga waarheen je maar wilt.

145-399;

Wie zonder zonde is in deze wereld, zeg het mij!

Wie zonder zonde heeft geleefd? Zeg het mij.

Ik doe iets slechts; Jij bestraft mij met iets slechts;

wat is dan verschil tussen Jou en mij? zeg het mij.

146-402;

Reken maar dat het echte leven niet langer duurt dan zestig.

Verzet nooit een stap zonder dat je dronken bent.

voor dat ze van jouw hoofd kruiken bakken,

zet je niet de wijnkruik van je schouder 

en de wijnbeker uit je hand.

147-407;

Tot wanneer heb ik zorg over het bezitten of niet bezitten

of over of ik moet genieten of niet.

Vul de wijnbeker, want er werd mij niet duidelijk of

de adem, die er nu ingegaan is, er weer uit zal komen.

148-408;

Geef je niet over aan de zorg voor het leven;

leer ons niet bezorgd te zijn over het verleden.

Geef je hart slechts aan het lokken van een schoonheid.

blijf niet zonder wijn en verspil je tijd niet.

149-417;

O kastelein, zij, die eerder weg gingen,

die sliepen in de aarde van het egoïsme,

ga en drink maar wijn en hoor de waarheid van mij

het is alleen maar lucht wat ze hebben gezegd.

150-418;

Heere, U brak mijn wijnkruik;

Heere, U sloot de deur van het genot voor mij.

Dan gooit U mijn zuivere wijn over de grond.

Moge ik stom worden maar, bent U ook dronken Heere?

151-423;

O, het resultaat van Vier en Zeven

en altijd de zorg om Zeven en Vier.

Drink maar wijn, al heb ik jou duizend maal gezegd:

er zal geen weg terug zijn, als je weg bent, blijf je weg.

152-424;

O, beker wijn, je bent de lafenis voor mij, 

de bezitter van een slechte naam.

Ik drink je leeg met vreugde en plezier.

Iedereen, die mij vanuit de verte zal zien zal vragen:

o, here van de wijn, waar kom jij vandaan?

153-427;

O lot, jij schenkt alles aan de karigen:

het badhuis, de molen en de waterkuilen.

Maar een echte kerel krijgt zijn dagelijks brood 

met een onderpand,

misschien moet men een wind op dit lot laten.

154-432

Hopelijk is er een rustplaats!

Hopelijk is er een eind aan deze lang weg!

Hopelijk groeien wij over duizend jaar

weer net als gras uit de aarde.

155-435;

Op de weg waar ik langs kom zet Je duizend vallen.

Dan zeg Je: als jij daar loopt zal Ik je straffen.

Er gebeurt op deze wereld niets buiten Uw wil;

U regelt wat ik doe en dan noemt U mij de misdadiger?

156-451;

O kastelein, alles op deze wereld gaat snel voorbij;

kastelein, geef dan een beker wijn in mijn hand.

Doe in het seizoen van wijn drinken 

het slot van het wijnhuis van de deur.

Geef me snel wat wijn, de zon komt op, kastelein!

157-454;

Weet jij wat de haan kraait in de morgen

en waarom het altijd weer als een rouwlied klinkt?

Dat is, omdat in de spiegel des morgens te zien is,

dat van jouw leven weer één nacht voorbij ging 

en jij het je niet realiseert.

158-465;

Een sjeik zei tegen een hoer: "jij bent dronken,

en elk moment heb je weer een ander!"

De hoer antwoordde: sjeik, ik ben wat jij zegt,

maar ben jij datgene, dat jij zegt dat je bent?"

159-456;

Het bestaan zweeft van de ene straat naar de andere

terwijl ik slaap in de goot.

Vannacht namen ze mij als onderpand in beslag;

de kastelein zei: wat een goed onderpand!

160-467:

Als mijn aankomst in mijn eigen hand lag, kwam ik hier niet;

en als weggaan van hier ook in mijn eigen hand lag, 

wanneer ging ik dan weg?

Het zou het beste zijn 

als jij niet in de ruïne van deze tempel zou zijn

en dat er geen aankomst, 

geen weggaan en geen bestaan zou zijn.

161-469;

Als het mogelijk is van graan stukken brood,

van wijn een kan, van een lam een gegrilde poot

en als gezelschap in een ruïne een schoonheid te hebben,

dat zal dat een genot zijn, dat zelfs een sultan niet heeft.

162-471;

Als je twee magnums wijn krijgt,

drink de wijn dan maar in ieder gezelschap 

en bij iedere bijeenkomst,

want Diegene die de wereld geschapen heeft, 

houdt geen rekening

met de hangsnor van iemand als jij 

of met de baard van iemand als ik

163-475;

O, kastelein, wij horen bij de wijn, de geliefde en de morgen.

Kastelein, wij hebben nergens echt berouw over.

Hou maar op met het verhaal van Noach;

haal voor ons maar dat, wat onze geest verlicht.

164-476;

Ik nam van iedereen afscheid, maar niet van de wijn;

ik nam van iedereen afstand maar niet van hem.

Zou het mogelijk zijn een echte moslim te worden

door te stoppen met wijn drinken? Nee, dat niet.

165-477;

Pas op, niet onfatsoenlijk schreeuwen tegen dronkaards

of met slechte bedoelingen bij goede mensen binnen gaan.

Drink maar wijn want of je nu al of niet wijn drinkt,

je komt toch niet in het paradijs als de hel jouw deel is.

166-480;

O, Heere schenk mij het dagelijks brood;

breng mij zonder tussenkomst van mensen 

een schaal voedsel.

Bewaar mij dronken door de wijn,

zodat ik door onwetendheid de last van het leven 

niet kan voelen.


Einde kwatrijnen van Chajjam


Nawoord

In deze vertaling van de kwatrijnen van Chajjam is er voor gekozen zo letterlijk mogelijk te werk te gaan. Er is dus niet geprobeerd van Chajjams’ kwatrijnen Nederlandse kwatrijnen te maken. De Turkse, Engelse, Duitse en Arabische vertalingen in de vorm van een kwatrijn hebben ons geleerd, dat door deze manier van vertalen de bedoeling van de gedichten van Chajjam verdween. Er bleven slechts mooi vertaalde kwatrijnen over, die niets te maken hadden met de oorspronkelijke kwatrijnen van Chajjam.

Uit de meer dan 1000 kwatrijnen, die men zegt dat Chajjam heeft geschreven, is in deze uitgave gekozen voor 169, waarvan men met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vermoedt, dat het kwatrijnen van Chajjam zijn.

VERKLARING VAN DE WOORDEN

1. Balch 

Stad, die vroeger in Iran lag en nu in Afghanistan

2. Neesjaboer

Stad in de provincie Chorasan* in Noord-Oost Iran

3. Marw

Stad, die vroeger in Iran lag en nu in Afghanistan

4. Isfahan

Stad in Midden Iran

5. Ree

Stad ten Zuiden van Teheran

6. Chorasan

7. Baahram

Een van de Iraanse legendarische koningen

8. Dzjamsjid

Een legendarische koning van Iran, die 700 jaar heeft geleefd.

9. Mahmoed

Sultan Mahmoed, een koning van de Qaznawieden-dynastie in Iran

10. Dzjeehoen

Rivier in het huidige Afghanistan

11. Salg en Qara

Steden in het huidige Afghanistan

12. Simorq

Legendarische vogel, die te vinden is in heel veel Iraanse mythes en epossen.

13. Toes

Stad vlak bij Masjhad, de hoofdstad van de provincie Chorasan in Iran

14. Adam

Volgens Islamitische teksten uit de Koran heeft God Adam uit aarde geschapen. Hij heeft toen bevolen, dat alle engelen voor Adam moesten knielen en buigen. Alle engelen deden

dat behalve de engel, die het dichtst bij God stond, Satan. Hij weigerde: "Ik kom uit

vuur en Adam komt uit aarde. Ik buig niet voor hem." Als gevolg van deze weigering

zond God Satan uit het paradijs. Als genoegdoening voor alle jaren, die Satan biddend tot God had doorgebracht, vroeg hij God hem de kracht te geven de kinderen van Adam tot de Dag des Oordeels te kunnen verleiden. En zo geschiedde.

15. Vier en Zeven of Zeven en Vier.

Vier staat voor de vier elementen Vuur, Aarde, Water en Lucht.

Zeven staat voor de zeven Hemelen uit de Astrologie of voor de zeven dagen durende Schepping van het heelal.